Internet bijeenkomst 4 augustus 2020

5.2 INZICHT IN HET ONDERSCHEID TUSSEN DEGENE DIE ZIET EN WAT WORDT GEZIEN (DRIG-DRISHYA-VIVEKA)       Non-dualiteit blz 120-126

 DRIG-DRISHYA-VIVEKA is een werk van 46 verzen, toegeschreven aan Shankaracharya. Hiervan zijn 19 verzen in het boek “De vraag naar het zelf-zijn” opgenomen en toegelicht door Douwe

 De eerste vers van de tekst Drig-drishya-viveka luidt:  (Blz 125)

De vorm wordt waargenomen en het oog is de waarnemer. Deze [het oog] wordt waargenomen en de geest [mind] is de waarnemer. De geest met zijn veranderingen wordt waargenomen en de Getuige is de waarnemer. Deze wordt echter niet waargenomen.

Bij het zien heb je normaal aandacht voor de dingen in je omgeving; het punt van aandacht is daar op de dingen. Dan kun je het aandachtspunt naar jezelf terug halen. Doe maar even mee. Houd je vingertoppen van een hand bij elkaar voor je en richt je aandacht er op. Daar zie je je vingers, je punt van aandacht is daar op de vingertoppen. De plaats van jezelf van waaruit je je vingers ziet zit ergens in je hoofd, achter je ogen. Je kunt dan vaststellen dat er een afstand is tussen het aandachtspunt op je vingers en jezelf. Het aandachtspunt komt dichterbij wanneer je je vingers dichterbij brengt. Laat het aandachtspunt nu van buiten naar binnen gaan. Zorg er voor dat je geen spanning in de aandacht hebt. De aandacht moet open en ontspannen blijven.

Met je aandacht binnen in je hoofd ervaar je vele indrukken en gevoelens. Op de plaats waar je ogen moeten zijn ervaar je ook het een en ander. Je neemt je fysieke ogen daar op die bepaalde plaats waar. Waar zit nu de waarnemer? Het gaat er om dat vast te stellen. De waarnemer zit niet in je ogen, want je ervaart je ogen op een afstand van jezelf.

Dit waarnemen gebeurt met je innerlijke blik op een afstand van de ogen. Het oog is een uitwendige vorm, een ding waar je aandacht voor kunt hebben. Jij als waarnemer zit in ieder geval niet in de ogen. Het oog is hooguit een instrument dat een bijdrage levert om een bepaald type waarneming tot stand te brengen. Het oog is niet de waarnemer. Deze bevindt zich dichter naar jezelf toe. Vormen dan de hersenen de waarnemer? Veel hedendaagse filosofen, psychologen en neurobiologen stellen dat de geest een aspect is van de hersenwerking of er zelfs aan gelijk is. Maar evenals de ogen zijn de hersenen materiële structuren en de processen zijn materiële processen, die op afstand worden waargenomen. Ook de hersenen en hersenprocessen blijken niet de waarnemer te zijn. De echte waarneming is geen hersenproces. Je zou kunnen zeggen dat deze in de geest plaatsvindt.

We zeggen dat in de geest de waarneming en het denken plaatsvindt. Om precies  zien wat er zich afspeelt is het nodig nog iets meer naar binnen te gaan, nog iets meer naar achteren. Verplaats je standpunt verder naar achteren, zodat je terug kunt kijken op het veld van je geest.

Bij de waarneming van een bv boom ontstaat er een visueel beeld. Het is een bepaalde vorm die in de geest opkomt. Het is een representatie van iets in de buitenwereld, waarover je na kunt denken en waarover je met anderen kunt praten, ook al ben je ergens anders en zie je de boom niet meer. Het actuele beeld van de boom kan trouwens scherp zijn of vaag. De eigenschappen van het beeld hangen ook af van je vroegere ervaringen en van je aanwezige kennis. Als je je niet meer richt op de boom daar in de tuin, maar op het beeld van de boom in het mentale veld, is het beeld een ding met eigenschappen waarover je kunt praten. Dus ook de hele mentale wereld heeft eigenschappen die je kunt vaststellen. ’s Ochtends vroeg zeg je half slaperig, dat je geest nog niet helemaal helder is. Als je helder moet denken ervaar je een geestelijke dufheid. Je concentreert je op de denkvormen in je geest. Je geest is dan een geheel van mentale processen waarmee jij werkt.

Vindt nu de waarneming in de geest plaats? Veel psychologen die zich bezig houden met beeldvorming zeggen: ja. Op het mentale vlak kun je vaststellen dat er in ieder geval een overgang heeft plaats gevonden vanuit de materiële wereld naar iets wat je geest noemt. De sfeer van onderzoek is dus veranderd. Maar nu moet je de nieuwe situatie onderzoeken. Er is een beeld van een boom, een bepaalde voorstelling, een bepaalde representatie. Deze neem je waar, er is weer een waarnemingssituatie. Het beeld is een object, waar je je aandacht op hebt gericht. Er is een afstand tussen dat object en jou als waarnemer. Jij als waarnemer bent naar achteren toe opgeschoven. En zo zie je de beelden in je geest met allerlei eigenschappen. Meestal is je instelling niet zodanig dat je je mentale veld overziet. Maar als je je op deze wijze opstelt, kun je blijven kijken naar de hele wereld van je geest. Je kunt dan spontaan allerlei mooie beelden hebben. Je kijkt naar herinneringsbeelden die opkomen en verdwijnen. Soms zijn er gefantaseerde beelden, creatieve beelden. Je kijkt er naar en ziet dat de wereld van die beelden een schouwspel is, een objectwereld waar jij naar kijkt. Deze mentale objectwereld is niet de waarneming zelf.

De terugtocht

             Bij de inkeer in jezelf krijg je op verschillende niveaus steeds opnieuw de situatie die we besproken hebben. Vanaf een afstand zie je het veld waarin de vormen aanwezig zijn en je zegt: ‘Ik zie dat alles daar.’ Het is een steeds verder terugstappen en opnieuw kijken. Dan merk je dat je steeds meer ziet. Het is te vergelijken met de beklimming van een berg. Je loopt de helling van een berg op en staat regelmatig stil om achteruit te kijken. Het is een prachtig panorama dat steeds ruimer wordt. Hoe hoger je komt des te wijdser het landschap wordt, des te meer je overziet. Dat is hier ook het geval.

Naast het meer gaan zien is er ook het volgende aspect. Bij het hoger komen op de berg laat je allerlei dingen in het dal los waarmee je eerst bezig was, waarin je eerst verwikkeld was. Je ziet beneden in de verte nog iets van het drukke gedoe en beseft dat jij daarvan nu losstaat. Wanneer je teruggaat vanuit je hoge plaats naar beneden, raak je weer in de wereld van het dal verzeild. Er is dus iets bijzonders aan de hand bij het verplaatsen van je standpunt. Het bijzondere is dat je jezelf helemaal voegt in de wereld waar je naar toe bent gegaan. Je identificeert je met allerlei dingen in de wereld. Het uitgangspunt is een soort grens tussen jezelf, wat je bent, en dat wat je niet bent. Die grens van jezelf kan helemaal naar beneden gaan, zodat je jezelf identificeert met de dingen daar. Dat gebeurt ook met je lichaam. Je incorporeert (belichaamt) of incarneert (wordt vlees) jezelf, wanneer je terugkeert in je lichaam na je eventjes te hebben teruggetrokken. Op een afstand zag je dat lichaam daar voor je. Deze afstand kun je opnieuw nemen en daardoor verdwijnt de identificatie, de incarnatie weer. Eerst zit je in je ogen bij het zien van de dingen, maar door een stapje terug te doen, zie je je ogen op een afstand. Wanneer je het lichaam op een afstand ziet, zit je daar niet in. Als je nog verder teruggaat zie je de hele mentale wereld voor je. Het zien zelf vindt niet plaats door middel van deze verschijnselen.

Wees je bewust van de stappen die je maakt: eerst deze, dan die. Wees je er bewust van wat gebeurt op het moment dat je iets voor je ziet. Je grens is iets teruggetrokken. Op die plaats kun je weer een reïncarnatie krijgen door naar het lichaam toe te gaan en jezelf er helemaal in te verwikkelen. Het is een algemeen menselijk proces, dat voortdurend verschuiven van je grenzen. Dit vind je overal en voortdurend in je eigen situatie.

Het gaat steeds weer om grenzen die er zijn tussen mijzelf en een ander of iets anders. Die grens verschuift voortdurend en dat is iets universeels. Het is ook een van de meest fundamentele processen bij alles wat er zich in de wereld afspeelt.

Wanneer je een onderzoek doet naar jezelf, kom je al snel dit verschijnsel tegen en vraag je je af: hoe zit het nu met mijzelf als waarnemer? Het oog was niet de waarnemer, want er is een afstand tussen mijzelf en het oog. Bij het verder achteruit gaan is het duidelijk: de geestelijke processen vormen ook niet de waarnemer, want er is een afstand tussen mijzelf en de psychische processen. Dan is het tijd om weer opnieuw de vraag stellen: hoe zit het nu met de echte waarnemer?

De getuige

In de positie dat je de denkprocessen gadeslaat, ga je je punt van aandacht weer terughalen. Dit gebeurt op dezelfde wijze als de aandacht vanuit de vingertoppen je hoofd binnen laten gaan, in de richting van jezelf als waarnemer. Ook vanuit het mentale veld kun je heel concreet je aandacht weer terughalen naar jezelf als degene die ziet. Hoe zit het met jezelf als waarnemer op dit vlak? Wat kun je nog zeggen over jezelf wanneer je de mentale processen met al de vormen waarneemt? In ieder geval ben je hier bewust aanwezig, ben je als bewust-zijn aanwezig. Je hebt een standpunt van waaruit je de geestelijke processen, het lichaam en de wereld ziet, maar er is geen duidelijke vorm van een ik aanwezig. Dit ontbreken van een duidelijke vorm ontstaat, doordat je zoveel aspecten van lichaam en geest hebt losgelaten.

Wanneer je lichamelijk in de wereld staat, ben je meestal betrokken op wat je ziet. Wanneer er iets mis is met je lichaam, is je aandacht er niet alleen op gericht, maar ben je er ook intern mee verbonden. Je bent je lichaam en daarom gebeurt alles wat met je lichaam gebeurt, met jezelf.

Als je in de wereld en in je lichaam bent verwikkeld, heb je al gauw geen overzicht over de gebeurtenissen die plaatsvinden in je eigen situatie. Je ziet alles vanuit een beperkt perspectief. Als je afstand neemt zie je 360° om je oude standpunt heen en zie veel objectiever.

Tot dit standpunt van de getuige kom je, als je vraagt naar jezelf als de werkelijke waarnemer. Deze is niet in de geest, de mind te vinden, want de psychische processen vormen het object van waarnemen voor jezelf als getuige. Het actuele waarnemen vindt daar niet plaats, maar hier aan de eigen kant van het waarnemen.

Misschien is het goed om nu de tekst er weer bij te halen en het hele eerste vers van Drig-drishya-viveka  te lezen.

De vorm wordt waargenomen en het oog is de waarnemer. Deze [het oog] wordt waargenomen en de geest [mind] is de waarnemer. De geest met zijn veranderingen wordt waargenomen en de Getuige is de waarnemer. Deze wordt echter niet waargenomen.

Nu is een speciaal verschijnsel bij de beweging naar de Getuige aan de orde: je gaat op elk niveau uit van een grote hoeveelheid vormen die je ziet, maar die in jezelf als waarnemer samenkomen. Het object van waarnemen is complex. Het bestaat uit vele onderdelen en eigenschappen, terwijl jezelf als waarnemer één bent. Het is het vele, dat object is voor het ene. In dat ene is het vele opgenomen. In je visuele veld heb je te maken met allerlei vormen en allerlei eigenschappen van de dingen die je waarneemt. Ze komen samen in jezelf, maar wat jezelf bent blijkt op te schuiven. Wat in het zicht komt en zo een nieuw object wordt, blijkt weer een complexe veelheid te zijn, die opnieuw in de ene waarnemer wordt opgenomen.

In de vier volgende verzen van Drig-drishya-viveka staat:

De vormen zijn velerlei wegens onderscheidingen als blauw, geel, grof, fijn, kort, lang, enzovoort. Het oog ziet ze, maar is zelf één.
De geest als eenheid constateert de eigenschappen van het oog zoals blindheid, dofheid en scherpte. Dit geldt ook voor het oor, de huid enzovoort.
Het bewustzijn als eenheid verlicht begeerte, vastberadenheid en twijfel, geloof en ongeloof, constantie en zijn tegengestelde, schaamte, begrip, vrees en andere mentale toestanden.
Dit bewustzijn komt niet op en gaat niet onder. Het kent geen verruiming en geen verval. Het is vanuit zichzelf lichtend en het verlicht al het andere, zonder hulp.
Het is alleen in dit bewustzijn dat de waarneming plaatsvindt.

5.4 VERHALEN EN PATRONEN   Blz 136

Zelf-zijn als licht – Gouda, 29 oktober 1980

Bij dit waarnemen zelf kun je van buiten af niet komen. Het valt buiten de wetenschappelijke wereld. Het is een bewustzijnsprincipe dat alles belicht, ook dat wat de wetenschappen aan kennis aandragen. Zonder dat licht blijft alles donker. Dan is er geen wereld en geen lichaam.
Het waarnemen zelf is het gewaar-zijn, het bewust-zijn dat je zelf bent als eerste persoon.
Zelf ga je als Licht vooraf en voorbij aan alle inhoudelijke kennis, ook de wetenschappelijke. Zelf ben je de grondslag van alle kennis en alle dingen. Zelf als bewustzijn ben je onherleidbaar tot iets anders. Daar is niets over te vertellen. Het is een wonder dat er Licht is. Om dát gewaar zijn, als Zelf-zijn, gaat het. Word je daarvan steeds meer bewust. In de persoon treden beperkingen op door de aard van de zintuigen, de hersenen, enzovoort. Over de vormen ervan kun je veel zeggen. Dat kun je doen, omdat er licht is. Maar over het licht zelf kan niets gezegd worden.

De lichtbron, als Zelf, kun je alleen maar zijn.

Print Friendly, PDF & Email